Regenwulp ( Numenius phaeopus )

 

De regenwulp wordt ongeveer 40 centimeter groot en is daarmee ongeveer 10 cm kleiner dan de (gewone) wulp.

Een ander kenmerk is de donkere oogstreep en donkere kruinstreep.

De 6 tot 9 cm lange, naar beneden gebogen snavel, is aanmerkelijk korter dan 9 tot 15 cm lange snavel van de wulp.

 Het verenkleed is aan de bovenzijde geelbruin met donkere vlekken, de hals en borst zijn geelbruin met donkere strepen.

De onderzijde en keel hebben een witte kleur.

De flanken zijn dwarsgestreept.

De grijsgroene poten zijn lang.

De kop is geelbruin met een lichte streep, omrand door donkere banden.

 

 

Het voedsel bestaat uit insecten, spinnen, wormen, slakken, kikkers, zaad, bessen en gras.

Het legsel bestaat uit vier peervormige grijsgroene tot grijsbruine eieren met grijze ondervlekken en bruine vlekken.

Broedt niet bij ons en broedt op de grond .

Nest bestaat uit een kuiltje in de grond, spaarzaam bekleed met plantenmateriaal.

Legtijd mei-half juni en de broedduur bedraagt  22-28 dagen.

Beide geslachten broeden, het vrouwtje meer.

Jongen zijn nestvlieders en zijn vliegvlug na 35-40 dagen.

Beide ouders verzorgen de jongen.

 

 

Het is een langeafstandstrekker, broedgebieden worden geheel verlaten.

Trekt in najaar over breed front of via pleisterplaatsen in getijdengebieden naar Afrikaanse kusten; voorjaarstrek is ook over breed front. Voorjaarstrek vooral half april - half mei, najaarstrek vooral half juli - eind augustus.

Wordt in het voorjaar veel meer in het binnenland gezien.

Trekt overdag en 's nachts.