Keizersmantel ( Argynnis paphia )

 

 

Het mannetje van deze grote oranje vlinder heeft op de bovenkant van de voorvleugel dikke zwarte geurstrepen die langs de aders lopen. Sommige vrouwtjes hebben in plaats van een oranje een geelachtig grijze bovenkant.

De onderkant van de achtervleugel is groenachtig met witte strepen, maar zonder witte parelmoervlekken.

Vliegperiode is van eind juni-begin september in één generatie.

 

De vlinders voeden zich met honingdauw en met nectar van planten die in de bosrand groeien, zoals koninginnenkruid en distels.

De soort overwintert als pas uitgekomen rups op de schors tussen mossen; in het voorjaar beginnen de rupsen met eten.

De eieren worden afgezet op de schors van een boom die vlak bij een groep viooltjes op een zonbeschenen plaats groeit.

Diverse soorten viooltje, vooral bosviooltje en maarts viooltje dienen als waardplant.

 

Het habitat bestaat uit bosranden, kapvlakten en brede bospaden met kruidenrijke zomen, waar een hoge dichtheid viooltjes aanwezig is en een bloemrijke ruigte met geschikte nectarplanten.

De keizersmantel is een dagvlinder.