Gele tijger ( Spilosoma lutea )

 

 

Meestal goed te herkennen aan de vaalgele of witachtig gele voorvleugel met de rij langwerpige vlekjes die vanuit de vleugelpunt tot bijna halverwege de binnenrand van de vleugel loopt; bij effen exemplaren is dit vaak ook aan de onderkant te zien.

De achtervleugel is meestal iets lichter van kleur.

De hoeveelheid vlekjes, die soms zelfs streepjes zijn, varieert sterk.

 

De rups wordt tot 45 mm; lichaam grijsachtig bruin, donkerder op de rug, bekleed met bruine haarborstels op verheven, lichtbruine wratten; een onduidelijke bleke middenstreep over de rug en een brede, witachtige lengtestreep over de flanken; kop bleek geelachtig bruin.

 

De gele tijger vliegt van half april-eind augustus in één generatie, zelden een partiële tweede generatie in september.

De vlinders komen op licht.

Diverse planten en loofbomen, waaronder brandnetel, kamperfoelie, hop, zuurbes, pruim en berk zijn geschikt als waardplant.

Habitat bestaat uit Bossen, heiden, duinen, struwelen en graslanden; ook parken en tuinen.

 

Komt verspreid over het hele land voor.