Anjerbladroller ( Cacoecimorpha pronubana )
Mannelijke anjerbladrollers zijn goede vliegers die overdag actief zijn, in tegenstelling tot de meeste bladrollers, die vooral in de avondschemering en ’s nachts vliegen.
De vrouwtjes kunnen niet erg goed vliegen en leggen slechts kleine afstanden af.
De mot is relatief klein .
De contrasterende kleuren van de voorvleugels (geel tot paarskleurig met bij de vrouwtjes één donkerbruine band en bij de mannetjes twee rode banden) en achtervleugels (helderoranje) maken de soort eenvoudig te herkennen.
Dit kleurenpatroon is vooral goed waar te nemen bij de vliegende mannetjes.
De anjerbladroller is hieraan duidelijk te onderscheiden van de koolbladroller.
Elke vrouwelijke anjerbladroller kan maximaal 700 eieren leggen die in groepjes van 10-200 aan de bovenkant van bladeren en op opstanden van de kas worden afgezet.
De eieren zijn eerst lichtgroen van kleur, later worden ze geel. Ze hebben een afgeplatte ovale tot ronde vorm.
De rupsen hebben een olijf- tot helder- of geelgroene kleur met een zwarte kop die later verkleurt tot geelbruin met donkere vlekken.
Na het uitkomen kruipen ze of worden ze op de wind verplaatst naar de jonge groeipunten of bloemen, waar ze zijdedraden spinnen rond de bovenste bladeren of bloembladen.
De rupsen van de anjerbladroller eten aan de bovenkant, waardoor gaten ontstaan.
In hun derde ontwikkelingsstadium, hebben ze het gehele blad aangetast en ingesponnen met een dichte massa van zijdedraden.
De larven verbergen zich in opgerolde bladeren, groeipunten of bloemen die samengesponnen zijn.