Gewone oesterzwam ( Pleurotus ostreatus )

 

 

De Gewone Oesterzwam goeit op levende en dode stammen, stronken en takken van loofbomen.

Vooral op beuk, populier, berk en wilg, zelden op naaldhout.

De zwam verschijnt pas laat in het jaar (na de eerste nachtvorst).

Hij groeit vaak in bundels van boven elkaar geplaatste hoeden.

Deze oesterzwam heeft een zijdelings geplaatste steel met een grijsbruine tot donkerblauwe hoed met een naar binnen gekrulde rand. De hoed is 6 tot 18 centimeter groot.

De vorm wekt de indruk van een oester of schelp met onderop lamellen of plaatjes die  naar beneden op de steel aflopen.

 

Gewone oesterzwammen kunnen op allerlei bodemtypen worden gevonden.

Ze verschijnen van oktober tot april met een piek in de late herfst.

Ook tijdens langere vorstvrije periodes in de winter.

Door het late verschijnen in de herfst en winter is verwarring met andere oesterzwamsoorten zeldzaam.