Wijngaardslak ( Helix pomatia )

 

De Wijngaardslak is de grootste inheemse slakkensoort.

De huisjes zijn geelbruin tot grijswit van kleur met donkerder bruinachtige tot paarsige spiraalbanden.

Bij oudere dieren is de opperhuid vaak afgesleten en zijn ze bijna kleurloos wit.

De dieren hebben een vrij nauwe navel.

De mondopening is groot en niet geheel rond.

De mondrand is sterk verdikt.

De huisjes zijn bol tot enigszins kegelvormig en tellen 4 tot 4,5 bolle omgangen, die voorzien zijn van grove radiaallijntjes en fijne spiraallijntjes.

Ze worden 35 tot 48 millimeter hoog en 37 tot 47 millimeter breed.

De huisjes zijn vrij stevig en hebben dikke wanden.

Het weekdier zelf kan wel 10 cm lang worden.

De dieren zoeken doorgaans ´s nachts, in de schemering of tijdens regenbuien naar voedsel.

Overdag zitten de dieren vaak aan een boom, muur of ander oppervlak vastgeplakt.

De opening tussen het oppervlak waar ze op zitten en hun huisje sluiten ze af met een laag sneldrogend slijm dat hun beschermd tegen vochtverlies.

Tijdens de winterrust kruipen de dieren weg in de grond en wordt het huisje afgesloten met een kalkplaatje (opercollum), dit voorkomt dat de dieren uitdrogen.

De Wijngaardslak kan 3- 4 jaar oud worden.

Deze kalkplaatjes zijn eirond van vorm met een opvallende halfronde inkeping aan het uiteinde.

Om weg te kunnen kruipen is een losse bodemstructuur van groot belang.

Pas in maart komen de dieren weer tevoorschijn.

De Wijngaardslak leeft in warme, laaggelegen gebieden op kalkrijke, voedselrijke plaatsen.

Ze is te vinden in bossen, onder struiken en in hoge grazige vegetaties.

Ook in gecultiveerde gebieden, zoals tuinen en vestingwerken worden bewoond.

Van belang is dat er schaduw in de omgeving aanwezig is.

Ook de aanwezigheid van kalk in de ondergrond is nodig.

Voor de opbouw van het grote huisje zijn namelijk behoorlijk grote hoeveelheden kalk nodig.

 Deze nemen de dieren op uit het voedsel, maar ook door het opeten van oude slakkenhuisjes. 

Toch zijn ze zeer goed in het opnemen van kalk, waardoor ze ook in minder kalkrijke gebieden kunnen leven.

Zure of kalkarme gebieden zijn echter ongeschikt.