Zwarte roodstaart ( Phoenicurus ochruros )

 

De Zwarte roodstaart is gemakkelijk te herkennen aan zijn roestrode staart, die vooral bij mannetjes sterk contrasteert met het grijszwarte verenpak dat de rest van het lichaam bedekt.

Als je goed kijkt zie je dat de kruin donkergrijs is en ontdek je een vage, grijswitte wenkbrauwstreep boven het oog.

Het gelaat en de keel zijn zwart.

Op de vleugels en de buik zijn wat witte veren zichtbaar, en de middelste staartpennen zijn donkerbruin.

’s Winter wordt het lichaam een tintje lichter grijs.

De Roodstaart eet in hoofdzaak insecten, die hij in de vlucht vangt, waarbij hij vaak acrobatische vliegtoeren uithaalt.

Maar hij lust ook spinnen, die hij tussen steenpuin en in voegen van muurwerk opscharrelt, zowel als regenwormen, die hij met veel pootgetrappel uit de grond tovert.

Af en toe eet hij zelfs wat zaden of bessen en ander fruit.

De Zwarte roodstaart is een vogeltje met karakter; hij toont dikwijls zijn eigen­ zinnige, soms zelfs wat agressieve kanten.

Zijn territorium en zijn gezinnetje verdedigt hij fel.

Voelt hij zich bedreigd of wordt hij boos, dan wipt hij gejaagd met de staart op en neer, ongeveer als een kwikstaart, en stoot hij vinnige alarmkreten uit.

 

Zijn zang draagt hij dikwijls voor vanaf een dak, een tv-antenne of een andere hoge zitplaats.

Daarbij maakt hij zijn lijfje zo groot mogelijk en heft hij het kopje omhoog, opdat zijn soortgenoten hem des te beter kunnen zien.

Het nest wordt in een natuurlijke holte of ook wel in gebouwen aange­legd.

Alleen het vrouwtje houdt zich met de bouw ervan bezig; ze gebruikt daarbij mos, gras, takjes en veertjes.

Wat later legt ze vijf of zes eieren, die ze zelf in ongeveer dertien dagen uitbroedt.

Het mannetje bezorgt haar intussen wat eetbaars en belast zich verder met de verdediging van het territorium.

 

 

De uit hun ei gekropen jongen worden door beide ouders gevoerd.

Na 15 tot 20 dagen worden ze vliegvlug, maar ook na hun eerste vlucht krijgen ze nog enkele dagen voedsel van hun ouders.

De nest jongen worden door beide ouders gevoed en worden met insecten grootgebracht.

De in ons land broedende Zwarte rood­staarten trekken in oktober weg naar het zuiden, al blijven er vaak een paar achter, mits het niet te koud wordt en ze hier een woon plek hebben die volmaakt past bij hun levensgewoonten en ook ’s winters het be­nodigde voedsel levert. Maar zulke habitats zijn hier zeldzaam; je vindt ze meer in Zuid­ -Europa, waar Zwarte roodstaarten dan ook overwegend standvogels zijn. Onze trekvogels komen al in maart weer terug, na een lange aan reis vanuit Zuid­ Spanje en Noordwest-Afrika.

De broed­ populaties uit Noord- en Noordoost-Europa brengen de winter eveneens door aan de boorden van de Middellandse Zee, of nog meer oostelijk, in Zuidwest-Azië.

 

Standvogel

Zomergast

Wintergast

Passant