Drieteenstrandloper ( Calidris alba )

 

De drieteenstrandloper is vooral bekend van het strand, waar ze in groepjes voedsel zoeken en snel wegrennen voor de aanrollende golven. Hij is uniek onder de strandlopers omdat hij de achterteen mist.

In de winter is hij overwegend wit, wat hem de wetenschappelijke naam "Calidris alba" heeft opgeleverd.

In het voorjaar worden ze diep roodbruin en trekken ze naar de Arctische broedplaatsen in Canada, Groenland, Spitsbergen en Siberië.

In herfst en winter overwegend wit en grijs met opvallende donkere schouders; zwart-wit in vlucht.

Laat in het voorjaar en in de zomer diep roodbruin.

Gitzwarte poten en snavel, géén achterteen.

Rent snel voor de golven uit op het strand.

Minder wadvogel en meer strandvogel dan andere strandlopers.

In de overwinteringsgebieden en op doortrek vooral zandstranden en -platen, maar steeds vaker ook op (zandig) wad.

Zelden op strekdammen en stenige oppervlakten.

Zeer kustgebonden soort.

Broedt in Hoog-Arctisch gebied op kale, steenachtige toendra met weinig vegetatie van wilg en steenbreek.

Jongen worden snel naar naburig water geleid.

Voedsel bestaat uit kleine krabbetjes, garnalen, schelpdieren, wormen en insecten.

Insecten (tweevleugeligen, kevers, vlinders en rupsen) vooral in broedtijd.

Pikt en boort met snavel.

Gebruikt waarschijnlijk geur, tast, smaak én zicht om voedsel te vinden.

Het is een lange afstandstrekker.

 

Verlaat broedgebieden (Groenland, Canada, Siberië) van midden juli tot begin september.

Trekt over zee en langs kusten naar traditionele overwinteringsgebieden.

Overwintert in West-Europa, maar meeste trekken door naar kusten van Afrika.

In België sterke doortrek in augustus-oktober en in mei.

Begint na aankomst in broedgebieden snel met balts en paarvorming, zodra de sneeuw smelt.

Territoriaal, broedt niet in kolonies.

Legtijd juni tot midden juli. Nest een ondiep kuiltje in de grond op een open plek, vaak op kale grond.

Meestal spaarzaam bekleed, met bijvoorbeeld korstmos.

Beide sexen broeden. Vaak twee broedsels, worden in dat geval elk bebroed door een geslacht; meestal 4, soms 3 eieren.

Broedduur 24-32 dagen. Jongen zijn nestvlieders, vliegvlug na 17 dagen.

Ouders verlaten jongen na het uitvliegen.

 

                                                                   Zomergast

                     Wintergast