Zilveren groenuil ( Pseudoips prasinana )

 

De groene voorvleugel loopt spits toe en heeft een licht gebogen voorrand.

Gewoonlijk zijn drie schuine, ruwweg evenwijdig lopende zilverachtig witte dwarslijnen zichtbaar; met name langs de binnenste twee lijnen ligt meestal een donkere schaduw.

De binnenste lijn maakt vlak bij de binnenrand een scherpe bocht en is vaak verbonden met een zilverachtig witte schouderstreep.

De buitenste lijn loopt door tot in de vleugelpunt.

De antennen zijn oranje of roodachtig roze, de palpen en de voorpoten zijn roze.

Het mannetje heeft een intensere groene kleur dan het vrouwtje en een kenmerkende heldere roodachtig roze of rozeachtig bruine vleugelzoom en een gelijk gekleurde, soms geblokte franje; de achtervleugel is geel.

Het borststuk is vrij fors en sterk behaard.

Het vrouwtje heeft een iets bredere bleekgroene voorvleugel met een geel- of groenachtig witte zoom en een witte achtervleugel.

De sterkte van de dwarslijnen kan variëren; de binnenste en/of buitenste lijn is soms vaag of zelfs nauwelijks zichtbaar.

Vliegt van eind april-begin september in één, soms twee generaties. De vlinders komen op licht.

Als waardplanten zijn diverse loofbomen, waaronder berk, beuk, hazelaar, iep, eik en ratelpopulier geschikt.

Ze komen vooral voor in bossen en duinen.

De vlinder is algemeen.

Komt verspreid over het land voor, vooral op de zandgronden en in de duinen.