Scheefbloemwitje ( Pieris mannii )

 

Alle drie de soorten witjes hebben een zwarte tot grijze vleugelpunt.

Bij het klein koolwitje is die meestal recht afgesneden en vrij klein.

Bij het groot koolwitje is die zwarte punt juist groot en ver naar beneden toe doorlopend.

Het scheefbloemwitje zit daar precies tussenin.

Als je een gedachtenlijntje trekt tussen de bovenkant van de zwarte stip op de vleugel naar de onderkant van de zwarte vleugelpunt loopt dat lijntje bij klein koolwitje naar boven (en gaat dwars door een cel heen).

Bij het groot koolwitje loopt die lijn duidelijk naar beneden toe en ook deze kruist cellen.

Het gedachtenlijntje bij het scheefbloemwitje loopt min of meer horizontaal en volgt min of meer de ader langs de cellen.

De vleugelpunt van het scheefbloemwitje is min of meer afgerond, van de andere twee koolwitjes is deze vaak wat spitser.

In het formaat zit ook een verschil.

Het groot koolwitje is een grote vlinder, terwijl het scheefbloemwitje zelfs nog iets kleiner is dan klein koolwitje.

De zwarte stip is bij klein en groot koolwitje vaak rondachtig en bij klein koolwitje ook veelal vrij klein.

Het scheefbloemwitje heeft een forsere stip die meer vierkant is en soms, zoals bij bovenstaande vlinder uit Posterholt, zelfs wat hol is.

De vliegtijd is van maart tot oktober.

De habitat bestaat uit grazige vegetaties, open bos en struweel.

Het scheefbloemwitje is bij ons een dwaalgast en een vrij zeldzaam vlindertje doch komt meer en meer voor.