Oranjetipje ( Anthocharis cardamines )

 

Het mannetje van deze soort valt op door de grote oranje vlek in de voorvleugelpunt.

Bij het vrouwtje onbreekt deze karakteristieke vlek.

De onderkant van de achtervleugel is geelgroen gemarmerd.

Vliegt van half  april-eind mei in één generatie.

Het vrouwtje besteedt veel tijd aan het drinken van nectar; het mannetje wordt vaak patrouillerend waargenomen.

De rups is te vinden van  half mei-half juni.

Ze eet eerst van de bloemen van de waardplant en gaat later over op de vruchten.

De soort overwintert als pop.

De vlinders gebruiken met name pinksterbloem en look zonder look als nectarbron.

Vrouwtjes worden veel vaker nectardrinkend gezien dan mannetjes. 

Zij volgen een vaste route langs herkenbare structuren in het landschap, zoals een houtwal, een ruige berm of een bosrand.

Mannetjes achtervolgen alles wat wit is, zelfs wel papiersnippers.

Als het een vrouwtje oranjetipje blijkt te zijn, maakt hij haar het hof door wild om haar heen te fladderen.
Vrouwtjes paren slechts eenmaal.

Een zittend vrouwtje dat door een mannetje benaderd wordt, steekt als ze al gepaard heeft haar achterlijf in de lucht ten teken dat ze niet wil paren en wijst op die manier het baltsende mannetje af.

Als het vrouwtje nog niet gepaard heeft en wel wil paren, dan volgt na de baltsvlucht van het mannetje een gezamenlijke baltsvlucht van soms wel een minuut lang.

Samen landen ze in de vegetatie waarna de paring plaatsvindt.

Na de paring zoekt het mannetje verder naar andere vrouwtjes.
Als een langs vliegend vrouwtje door een mannetje wordt benaderd en niet wil paren gaat ze snel zitten en steekt haar achterlijf in de lucht en slaat met haar vleugels.

Het mannetje dringt dan niet lang aan en geeft het meestal na een paar seconden op.

Hun habitat bestaat uit beschutte plaatsen in vochtige hooilanden en zonnige ruigten in bosranden waar de waardplant groeit.