Meriansborstel ( Calliteara pudibunda )

 

De voorvleugel is witachtig grijs met een donkere bestuiving.

Bij het mannetje bevindt zich aan de buitenzijde van de binnenste dwarslijn een donkere schaduw, die in breedte varieert; deze schaduw ontbreekt meestal bij het veel grotere vrouwtje.

De antennen zijn oranjebruin geveerd.

Er komt een melanistische vorm voor met een effen zwartachtige voorvleugel en een donkergrijze achtervleugel.

De rups is tot 40 mm, lichaam groen, geel of licht oranjebruin, overdekt met borsteltjes van fijne grijze haren, die op kleine wratjes staan ingeplant.

De segmenten vier tot zeven elk met dichte geelachtig of zwartachtig grijze haarborstel op het midden van de rug, gevolgd door een brede, fluweelzwarte dwarsband.

Segment elf met een puntig uitlopende borstel van lange zwarte of rode haren; kop groen of lichtbruin.

De rups vind men van juli tot oktober.

Ze groeit langzaam. De soort overwintert als pop in een dunne zijdeachtige cocon die gevormd wordt op de waardplant of in de strooisellaag.

De vlinder vliegt van half april-half juni in één generatie.

De mannetjes komen soms talrijk op licht, de vrouwtjes in kleinere aantallen.

Parende vlinders worden overdag soms waargenomen op de stam van een geïsoleerde waardplant; door hun schutkleur vallen ze echter nauwelijks op.

Waardplanten: Vooral sleedoorn, meidoorn, eik, berk en gecultiveerde fruitbomen.

Habitat : Bossen, struwelen, parken en tuinen.