Koevinkje ( Aphantopus hyperantus )

 

Een algemene standvlinder die vooral voorkomt op zandgronden.

De bovenkant van de vleugels is zwartachtig bruin.

De onderkant van de vleugels is donkerbruin met bij het vrouwtje een goudbruine bestuiving.

Op de onderkant van de voorvleugel bevinden zich drie en op de onderkant van de achtervleugel vijf grote, witgekernde en geelgeringde oogvlekken.

Bij het vrouwtje zijn de ogen soms ook zichtbaar op de bovenkant.

Ze vliegen eind juni-half augustus in één generatie.

De vrouwtjes besteden veel tijd aan het zoeken van nectar van onder andere braam, koninginnenkruid en akkerdistel.

De mannetjes worden zelden op bloemen gezien; ze maken veel patrouillevluchten waarbij ze vaak paden of bosranden volgen.

De rupsen foerageren vooral 's nachts; overdag rusten ze aan de voet van de waardplant.

De soort overwintert als halfvolgroeide rups, bij zacht winterweer komen de rupsen soms tevoorschijn om te foerageren.

De verpopping vindt plaats in een ijl spinsel onder aan de waardplant.

Het vrouwtje laat de eieren één voor één op de grond vallen.