Kleine vuurvlinder ( Lycaena phlaeas )

 

De bovenkant van de vleugels is oranje met onregelmatige zwarte vlekken, zonder violette glans.

De onderkant van de achtervleugel is grijsbruin met kleine vlekjes; de oranje achterrandvlekken zijn niet scherp zwart afgezet en soms onduidelijk.

Deze zeer eenvoudig getekende onderkant van de achtervleugel is het meest onderscheidend kenmerk ten opzichte van de andere vuurvlinder-soorten.

Bij het vrouwtje zijn de zwarte vlekken op de onderkant van de voorvleugel groot en ongeordend.

De onderkant van de achtervleugel is bij het vrouwtje grijsbruin met kleine zwarte vlekjes; alleen op de achtervleugel bevinden zich oranje achterrandvlekken, die diffuus en niet zwart afgezet zijn.

Soms ontbreken deze oranje achterrandvlekken en ook komen vrouwtjes voor met kleine blauwe vlekken op de bovenkant van de achtervleugel.

In België worden ieder jaar enkele vlinders gezien waarbij het oranje is vervangen door lichtgeel of wit.

Vliegtijd: eind april-half juni, eind juni-begin oktober en begin september-eind oktober in drie generaties.

De derde generatie varieert van jaar tot jaar sterk in omvang.

De vrouwtjes van de eerste generatie kiezen voor de eiafzet met name grotere planten die in een vrij hoge vegetatie groeien, terwijl die van de tweede een voorkeur hebben voor kleine planten die groeien in een vrij korte, schrale vegetatie.

Een mogelijk geschikte plant wordt uitvoerig betast met voelsprieten en achterlijf voordat er een eitje op wordt afgezet.

Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af, meestal aan de rand van de onderkant van een blad.

Het afzetten wordt onderbroken als er een wolk voor de zon schuift; als de zon weer doorbreekt gaat het vrouwtje verder.

Half april verschijnen de eerste vlinders.

Het aantal individuen op de vliegplaatsen is doorgaans hoog, zo´n 14 tot 36 individuen per hectare.

Er zijn meer dan honderd soorten nectarplanten bekend.

Vlinders besteden per dag iets minder dan 50% van de actieve periode aan het zoeken naar voedsel.

Het mannetje verdedigt vanaf een groepje bloemen of een steen een territorium van circa tien m2.

Vaak groeit in dit territorium een korte vegetatie of ligt er zelfs kaal zand.

Deze plekken liggen doorgaans beschut en in de zon; mannetjes worden geregeld zonnend waargenomen.

Indringers worden verjaagd door er snel omheen te vliegen, maar met vrouwtjes wordt gebaltst.

Bevruchte vrouwtjes verzamelen vervolgens nectar, zodat de eitjes zich kunnen ontwikkelen.

Habitat bestaat uit vrij open en meestal droge gebieden, zoals schrale plekken op de zandgronden in graslanden, heidevelden, kapvlakten, duinen, braakliggende gronden, tuinen en bermen; ook schrale graslanden in moerassen en op vochtige heiden.

Waardplanten vooral  schapenzuring maar soms ook wel veldzuring.