Kleine ijsvogelvlinder (  Limenitis camilla )

 

De grondkleur van de bovenkant van de vleugels is bij het mannetje zwart en bij het vrouwtje donkerbruin.

De witte middenband is op de voorvleugel in het midden onderbroken.

Op de onderkant van de achtervleugel loopt aan de buitenkant van de witte middenband een dubbele rij donkere vlekjes.

De vlinders leven hoog in de bomen, maar komen 's morgens naar beneden om te drinken van mest, rottend fruit etc.

De mannetjes verdedigen een territorium vanuit een hoge boom langs een bospad.

Ze vliegen van begin juni-half augustus in één generatie; soms een partiële tweede generatie in september. 

De jonge rupsen hebben een kenmerkend vraatspoor: ze eten het blad vanaf de top van het blad, maar laten de middennerf intact.

De soort overwintert als halfvolgroeide rups in een overwinteringsnest dat de rups gemaakt heeft door een half opgegeten blad met het steeltje aan een stengel vast te spinnen en van het blad een soort tent te spinnen.

De verpopping vindt plaats aan een twijgje of een blad van de waardplant.

De eieren worden afgezet op de bovenzijde van jonge bladeren op half beschaduwde plaatsen.

Vrouwtjes op zoek naar een geschikte plaats om de eitjes af te zetten, fladderen langzaam en vlak boven de grond.

Favoriet zijn solitaire planten die in de halfschaduw groeien.

Vooral stengels die uitsteken of afhangen van planten die rond boomstammen slingeren worden gebruikt.

Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af op de bovenzijde aan de top van een blad, meestal op een halve tot anderhalve meter hoogte.

Pas uitgekomen rupsen eten eerst de eischaal en voeden zich vervolgens met het blad.

In de herfst maakt de rups een overwinteringsplaats, een zogenaamde hibernaculum.

Hiervoor gebruikt hij een half opgegeten of afgebeten blad van de kamperfoelie.

Het steeltje wordt stevig aan de stengel gesponnen.

Daarna vouwt hij het bladreepje dubbel en spint de randen van de bladeren samen tot een soort tent.

De rups blijft in het hibernaculum tot eind april, waarna hij weer actief wordt.

Hij verpopt zich op de kamperfoelie, met het uiteinde vastgesponnen aan een twijgje of een blad.

De eerste vlinders verschijnen in juni. De dichtheid op de vliegplaatsen is vrij hoog, tot ongeveer 22 individuen per hectare.

Geschikte waardplanten groeien doorgaans in de halfschaduw.

De vlinder vliegt in de halfschaduw op open plekken, bredere bospaden en langs bosranden.

Wilde kamperfoelie; soms rode kamperfoelie of gecultiveerde kamperfoelie dienen als waardplant.