Klein geaderd witje ( Pieris napi )

 

 

De aders op de onderkant van de achtervleugel zijn grijsgroen bestoven.

De zwarte vlek in de voorvleugelpunt loopt geleidelijk naar beneden toe en eindigt niet in een rechte lijn.

Op de bovenkant van de voorvleugel bevinden zich bij het mannetje één en bij het vrouwtje twee donkergrijze of zwarte vlekken.

Vliegt van begin april-begin juni, en eind juni-september in drie generaties; de tweede en derde generatie overlappen elkaar.

In sommige koele en natte jaren vliegt de soort slechts in twee generaties.

In zeer warme jaren vliegt er mogelijk een kleine vierde generatie; het kan echter ook zijn dat zo´n late opleving in de vliegtijd wordt veroorzaakt door verschillen in ontwikkelingstijd van rupsen en poppen.

 

De vrouwtjes zetten de eitjes afzonderlijk af, bij voorkeur aan de onderzijde van bladeren van kleinere waardplanten.

Daarvoor banen zij zich een weg door de vegetatie om onder de plant te komen.

Merkwaardig is dat rupsen die op hetzelfde moment uit de eitjes zijn gekomen, zich verspreid over een lange periode verpoppen.

Ook de duur van de verpopping per individu verschilt aanzienlijk.

Hierdoor bestaat er een grote spreiding in het verschijnen van de vlinders.

De verpopping gebeurt meestal niet op de waardplant zelf, maar laag en verborgen in een dichte vegetatie tegen stengels, boomstammen of stenen.

De pop van de laatste generatie overwintert.

 

Waardplanten bestaan vooral uit look-zonder-look en pinksterbloem, maar ook andere kruisbloemigen; vooral in halfbeschaduwde en vochtige milieus.

Habitat beslaat vooral vochtige terreinen zoals moerassen, hooilanden en langs bosranden; ook graslanden, tuinen, parken en heiden.

Het klein geaderd witje komt vooral voor in vochtige terreinen zoals moerassen, hooilanden en langs bosranden.

Daarnaast is hij ook geregeld in andere biotopen zoals graslanden, tuinen, parken en langs paden en heiden te vinden.

Van de drie koolwitjes wordt het klein geaderd witje op de vochtigste plaatsen aangetroffen.

Bovendien heeft deze vlinder een voorkeur voor halfnatuurlijk cultuurgebied, terwijl klein en groot koolwitje sterke cultuurvolgers zijn die zich ook meer in de bebouwde omgeving ophouden.

Vaak komen klein geaderd witje en oranjetipje in dezelfde biotoop voor.

Hoewel ze dezelfde waardplanten gebruiken, concurreren de rupsen nauwelijks: rupsen van het oranjetipje eten met name bloemen en zaden, terwijl die van het klein geaderd witje zich vooral met de bladeren voeden.