Hoornaarvlinder ( Sesia apiformis ) 

 

Is even groot en fors als de hoornaar en vertoont bij verstoring dezelfde schokkerige wespachtige bewegingen; is echter feller geel van kleur en mist de wespentaille.

Kenmerkend zijn de gele kop en de opvallend gele 'epauletten' op de zwarte schouderdeksels.

Vliegtijd is van half mei-half augustus in één generatie.

De meeste vlinders vliegen van begin juni tot half juli.

Verse vlinders en parende exemplaren kunnen overdag rustend op populierenstammen worden gevonden; vliegende exemplaren worden weinig gezien.

Omdat deze soort een onvolledig ontwikkelde roltong heeft, is het geen bloembezoeker.

De rupsen brengen het grootste deel van hun ontwikkeling door in de wortels; sommige bomen worden jaar in jaar uit bewoond.

De soort overwintert twee of drie keer, de eerste (en soms ook de tweede) winter als onvolgroeide rups en daarna als volgroeide rups in een cocon.

De uitkruip gaten bevinden zich aan de basis van de stam.

Gedurende het vliegseizoen kunnen lege poppen uit de stam steken of op de grond eronder liggen.

De vrouwtjes laten hun eieren aan de basis van de stam vallen.

Als habitat  hebben solitaire bomen in open landschap en bomen in wegbeplantingen hun voorkeur, omdat de stam snel opwarmt in de zon; ook parken, struwelen, steengroeven en moerasachtige gebieden.

Als waardplant vaak populier en minder de wilg.

Ze zijn vrij algemeen in België.