Distelvlinder ( Vanessa cardui )

 

Een oranje vlinder die van de parelmoervlinders onderscheiden kan worden door de grote zwarte diehoekige vlek in de vleugelpunt van de voorvleugel.

Deze trekvlinder kan in België tussen april en oktober worden waargenomen.

Vanuit Zuid-Europa trekken de vlinders ieder jaar richting het noorden; ze brengen hier in de zomer een nieuwe generatie voort.

In het najaar trekt een gedeelte van de vlinders weer terug naar het zuiden, de rest sterft hier.

De vlinders worden veel op nectarplanten aangetroffen, maar niet op rottend fruit.

Zodra de rups is uitgekomen, gaat hij naar de onderzijde van het blad en maakt een los, zijden spinsel door de hoeken van een of meer bladeren bij elkaar te spinnen. In dit spinsel leeft hij van de bladeren.

Alleen de hardste nerven blijven intact.

Wanneer het blad op is, maakt hij een nieuw nest, altijd op dezelfde plant.

Zo ontstaat een markant geheel van bladeren en verlaten spinsels met bladskeletten en uitwerpselen.

Als er meerdere rupsen op dezelfde plant leven, wordt de hele plant kaalgevreten; zijn er teveel rupsen dan verhongert een deel.

Na de laatste vervelling leeft de rups open en bloot op de waardplant.

De verpopping vindt plaats in een los spinsel van bladeren, meestal op een plant in de buurt van de waardplant.

De vlinders die gaan trekken komen door een nog onbekend mechanisme ongeveer gelijktijdig uit en vertrekken kort daarna, zonder te paren.

De vrouwtjes zijn niet direct vruchtbaar en tijdens de lange trektocht dragen ze nog geen eitjes mee.

De eitjes ontwikkelen zich pas als het vrouwtje in geschikt leefgebied is gearriveerd; de dichtheid hangt af van het aantal vlinders dat in april-juni België bereikt, maar kan hoog zijn, zo´n 12 tot 54 individuen per hectare.
Een veel gebruikte nectarplant is akkerdistel maar ook op andere planten zoals de vlinderstruik en koninginnenkruid zijn ze geregeld te zien.
Aangekomen mannetjes verdedigen van de namiddag tot de vroege avond een territorium, meestal een open zonnige plaats bij een lage vegetatie.

De paring, die vaak in de namiddag plaatsvindt, wordt voorafgegaan door een baltsvlucht waarbij mannetje en vrouwtje snel om elkaar heen cirkelen.

Habitat : Open gebieden met een mozaïek van kale grond, lage begroeiing en hogere ruigten van bijvoorbeeld akkerdistels.

Zulke vegetaties zijn te vinden op dijken, braakliggende terreinen, extensief beweide graslanden en akkerranden.