Argusvlinder ( Lasiommata megera )

 

De bovenkant van zowel de voor- als de achtervleugel heeft een oranje grondkleur.

De oogvlekken op de bovenkant van de achtervleugel zijn zwart en liggen in een oranje vlak.

Het mannetje heeft een grote zwarte geurstreep op de bovenkant van de voorvleugel.

De onderkant van de achtervleugel heeft een grijsbruine grondkleur met scherpe bruine lijnen.

Ze vliegen van eind april-eind juni en begin juli-eind augustus in twee generaties; soms een derde generatie tot begin november.

De vlinders voeden zich met nectar van verschillende planten: in het voorjaar onder andere braam en rode klaver, 's zomers akkerdistel en vlinderstruik.

De mannetjes verdedigen een territorium vanaf een open zonnige plek op de grond of maken patrouillevluchten vlak boven de grond.

Mannetjes hebben twee manieren om een partner te vinden.

Als ze een territorium bezetten, zitten ze op een vast punt, vaak een open zonnige plek op bijvoorbeeld een onverhard pad, en wachten daar op langsvliegende vrouwtjes.

Andere bewegende objecten worden fel aangevallen en eventueel uit dit territorium verjaagd met een dwarrelend gevecht.

De tweede manier is patrouilleren, waarbij het mannetje laag boven de grond een vaste route van ongeveer vijftig meter vliegt.

De strategie hangt veelal af van de weersomstandigheden: bij een lage temperatuur, weinig zon en veel wind zijn mannetjes gemiddeld meer territoriaal, terwijl ze bij mooi weer vaker patrouilleren.
Vrouwtjes die nog niet hebben gepaard, gaan op zoek naar mannetjes.

Reeds bevruchte vrouwtjes hebben deze neiging niet.

De argusvlinder heeft een voorkeur voor vochtige tot vrij droge vegetaties met een mozaïek van kale grond, lage vegetaties en hogere kruidenrijke ruigte.

Te droog of te schraal mag de bodem ook weer niet zijn.