Blauwvleugelsprinkhaan ( Oedipoda caerulescens )

 

Door de grote vleugels lijkt het dier tijdens de vlucht meer op een vlinder dan een sprinkhaan.

De felle kleur dient om vijanden als vogels op afstand te houden.

Vanwege de goede camouflage is de blauwvleugelsprinkhaan bijna niet te zien als hij op de bodem zit.

 

Mannetjes worden 13 tot 23 millimeter, vrouwtjes worden 20 tot 29 mm lang.

De kleur is lichtbruin, met onregelmatige donkere of juist lichtere vlekjes.

De voorvleugels en poten zijn vaak donker gebandeerd, maar niet altijd.

De vrij korte achterpoten zijn erg breed en het lichaam is enigszins gedrongen; de grote ronde ogen zijn duidelijk zichtbaar.

Het halsschild is in de lengte gekield, en wordt in het midden onderbroken door een dwarsgroef.

 

De sprinkhaan dankt zijn naam aan de helderblauwe achtervleugels, die echter in rust niet zijn te zien.

De vleugelrand is zwart van kleur.

Ook de dijen van de poten zijn blauw gekleurd.

Mannetjes zingen niet, alleen bij de balts worden geluiden gemaakt.

Net zoals veel andere soorten wordt het geluid gemaakt met de achterpoten, stridulatie genoemd, maar bij deze sprinkhaan is het geluid zo zacht dat het wegvalt tegen andere soorten insecten als sprinkhanen of cicaden in de buurt.

In zijn gehele areaal bestaat de habitat uit schrale, drogere gebieden met een lage begroeiing en veel open plekken, dichte groene vegetatie wordt gemeden.

Geschikte plaatsen zijn dus duinen, verstuivingen, heidevelden en drogere kalkgronden.

De sprinkhaan is van juni tot oktober te zien en het voedsel bestaat uit planten, vooral grassoorten.

De blauwvleugelsprinkhaan is vrij algemeen en op Gerheserheide en aan de schans leven verscheidene populaties.