Doornappel ( Datura stramonium )

 

Op zandige bodems en akkers  kun je een opvallende plant aantreffen met grote witte tot licht lila kleurige bloemen en wel heel typische vruchten.

De forse plant is eenjarig en verdwijnt meestal na de bloei en vruchtzetting.

De bladeren zijn groot en het meest typisch zijn de vruchten die wel wat op de bolsters van kastanjes lijken.

Ze zijn tamelijk groot en gestekeld.

De plant is in zijn geheel giftig.

In een jaar tijd kiemt de plant, groeit fors uit tot maximaal een meter hoog, bloeit met grote bloemen en zet vrucht.

Daarna sterft de plant af en je vindt meestal een volgend jaar de plant niet meer terug op zijn plek.

De hele plant is giftig wat veroorzaakt wordt door alkaloïden en dan met name het hyoscyamine.

Als de plant op een stikstofrijke plaats staat neemt de concentratie aan alkaloïden evenredig toe.

Na de kieming van het zaad ontwikkelt deze zomerbloeier razendsnel een stengel met grote bladeren.

De gevulde stengel vertakt regelmatig, is rond van vorm en kleurt rood.

De bladeren staan verspreid aan de stengel en zijn vertakkingen.

De vorm van de grote bladeren is driehoekig tot omgekeerd eirond.

Een steel is duidelijk aanwezig. De bladeren hebben een grof bochtig getande rand en zijn, net als de stengels, kaal.

De kleur van de bladeren is donkergroen aan de bovenkant en lichter groen aan de onderkant.

De bovenzijde van de bladsteel is heel fijn behaard.

De trechtervormige tot trompetvormige bloemen zijn opvallend groot.

Ze hebben een vergroeide kelk van 3-5 cm groot en de vijf kelkbladen zijn herkenbaar door de vijf ongelijke tanden.

Ook de kroonbladen zijn vergroeid. De grootte van de kronen is tot 10 cm en de kleur van de kroonbladen varieert van wit tot paarsblauw.

De vijf meeldraden staan op de kroonbladen ingeplant en afwisselend met de kroonbladen, op die plek waar twee kroonbladen met elkaar vergroeid zijn.

De plant produceert nectar in de voet van de bloemkroon in zogenaamde honingputten tussen de meeldraden.

Zowel de nectar als het stuifmeel of pollen trekt insecten aan die voor bevruchting kunnen zorgen.

Maar ook zelfbevruchting is bekend, die dan vaak optreedt voor dat de bloem helemaal geopend is.