Braam ( Rubus )

 

De struik wordt ongeveer van 0,5 tot 3 meter hoog, bloeit van mei tot augustus en is te vinden op matig vochtige, niet te voedselrijke bodem langs bosranden en op omgewerkte grond.

Een bramenstruik is volledig winterhard, al kunnen in strenge winters sommige takken soms wel wat vorstschade oplopen.

Aan één struik verschijnen bloemen met vrouwelijke stampers en mannelijk stuifmeel en je hebt dus voor een goede opbrengst in principe aan 1 struik genoeg.

Eigenlijk bestaat elke braam uit meerdere op elkaar geplaatste besjes. 

De bloemen worden door insecten bestoven.

De oogst valt in juli-augustus en soms zelfs ook nog in september.

De lange, tweejarige en lang groenblijvende stengels hangen boogvormig over, kruipen of staan vrij rechtop.

De onderste delen zijn houtachtig.

Ze zijn kantig , gegroefd en met forse stekels.

De top gaat wortelen zodra deze de grond raakt.

Samen vormen de stengels vaak een dichte, warrige massa.

De verspreidstaande, rondachtige tot elliptische en behaarde bladeren zijn vijftallig, maar soms drietallig of zeventallig. De deelblaadjes hebben hooguit hele korte steeltjes.

De gezaagde bladeren en de bladstelen zijn gestekeld.

De steunblaadjes zijn lijnvormig tot langwerpig.

De bladeren blijven lang aanwezig in de winter.

De 2-3,2 cm grote bloemen zijn wit of roze.

De kelk is grijs of groen met een witte rand.

De vijf kroonbladen zijn smal langwerpig tot breed ovaal en langer dan de vijf kelkbladen.

De kelkbladen hebben een wittige rand. Op de bolvormige bloembodem staan veel meeldraden en bovenstandige vruchtbeginsels.

De eetbare, glanzende bramen zijn eerst rood, maar later worden ze zwart.

Sommige bramen blijven echter rood en zijn dan niet eetbaar.

Ze bestaan uit twintig tot vijftig deelvruchtjes, die tegelijk met de bloembodem afvallen.

De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar).