Zwervende heidelibel ( Sympetrum fonscolombii )

 

De zwervende heidelibel heeft zwarte poten met gele strepen.

De onderkant van de ogen is kenmerkend blauwgrijs gekleurd.

Meestal is er een vrij grote gele vlek in de basis van de achtervleugels.

De pterostigma's zijn geel met dikke zwarte randaders.

Bij uitgekleurde mannetjes is het achterlijf in bovenaanzicht diep rood.

In zijaanzicht loopt een onderbroken lijn van zwarte streepjes, maar de onderkant van het achterlijf is niet zwart.

De voorste vleugeladers zijn opvallend rood.

Op de zijkanten van het borststuk ontstaat een blauwige zweem.

Jonge mannetjes en de vrouwtjes hebben aanvankelijk een citroengele grondkleur van het achterlijf, later donkergeel tot strokleurig.

Het achterlijf heeft in zijaanzicht meestal twee vrijwel doorlopende zwarte lengtestrepen, waarvan de bovenste duidelijk onderbroken is en daardoor uit losse streepjes bestaat.

Bij oude vrouwtjes raakt de onderkant van het achterlijf zilvergrijs bestoven, waardoor de onderste zwarte lengtestreep niet meer opvalt.

De meer centraal geplaatste rij van streepjes blijft wel zichtbaar.

De voorste vleugeladers zijn geel.

De lichaamslengte van volwassen dieren is 33 tot 40 mm; de larve is 15 tot 20 mm lang.

De vliegtijd is van half mei tot eind oktober, met een piek in het voorjaar en een piek in de nazomer.

De precieze timing van de pieken verschilt per jaar en is afhankelijk van de periode waarin de meeste zwervers uit Zuid-Europa in België arriveren.

Meestal is dit in de eerste helft van juni.

De tweede (kleinere) piek volgt ongeveer drie maanden later en bestaat voor een groot deel uit nakomelingen van de zwervers.

Dit is meestal in eind augustus en begin september.

De habitat van de zwervende heidelibel bestaat uit stilstaand water met een pionierkarakter: ondiepe zandige plassen met weinig vegetatie. Vaak zijn dit pas gegraven plassen of plassen die in de zomerperiode uitdrogen.

Soms ook in meer permanente plassen met meer vegetatie.