Paardenbijter ( Aeshna mixta )

 

De paardenbijter bijt geen paarden, maar dankt zijn naam aan het feit dat hij vaak jaagt op insecten die zich dicht bij het lijf van dieren of mensen ophouden, waardoor het lijkt of hij ze bijt.

Het achterlijf is donker met een mozaïektekening van licht gekleurde vlekken.

De zijkant van het borststuk is donker, met twee gele banden die aan de bovenkant vaak blauw getint zijn.

De schouderstrepen zijn bij beide geslachten gereduceerd tot korte streepjes.

Op de rugzijde van achterlijfsegment 2 staat een grote gele spijkervormige figuur.

De voorrandader van de vleugels is bruin.

Het mannetje heeft bruinblauwe ogen en op de bovenzijde van de achterlijfssegmenten twee vrijwel ronde blauwe vlekjes aan de achterrand.

Op het midden van de segmenten staan twee kleine gele driehoekjes.

De ogen van het vrouwtje zijn bruin met geel of groen en de vlekken op het achterlijf zijn zowel geel als bruin (op de laatste paar segmenten alleen gele vlekjes).

De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 56 en 64 millimeter.

De larve is 29–37 mm lang.

De larvenhuidjes zijn voor een glazenmaker vrij klein en kunnen tot op enkele decimeters hoogte gevonden worden op stengels van waterplanten en oevervegetatie.

De paardenbijter vliegt laat: van begin juli tot in november, met de grootste aantallen in augustus en september.

Paardenbijters zijn vooral in de middag actief, op warme avonden zelfs tot diep in de schemering.

In vlaanderen plant de paardenbijter zich voort in allerlei typen stilstaand water, waaronder kleine en middelgrote plassen, poelen, tuinvijvers en sloten.

De voorkeur gaat uit naar wateren met een goed ontwikkelde oevervegetatie.