Heermoes ( Equisetum arvense )

 

Heermoes groeit in vochtige tot droge, matig tot zeer voedselrijke pioniersvegetaties en ruigten.

De soort vormt lange ondergrondse uitlopers die gemakkelijk breken.

Bij bodemverstoring (ploegen, wieden enz.) kan elk fragment tot een nieuwe kloon uitgroeíen.

Bovendien kunnen de lichte sporen met de wind zeer gemakkelijk nieuwe pioniersterreinen veroveren.

Het talrijkst is heermoes op door de mens gestoorde plaatsen zoals in moestuinen, plantsoenen, hakvruchtakkers, omgewoelde voedselrijke wegbermen.

De plant wordt ook wel akkerpaardenstaart, kattenstaart of unjer genoemd.

Het is een maximaal 40 cm hoge vaste plant.

In het voorjaar verschijnen er stengels met sporenaren op de top.

De infertile stengels verschijnen daarna ongeveer twee weken later wanneer de fertiele stengels aan het verdorren zijn.

De infertiele stengels hebben een holte die kleiner is dan de een derde van de doorsnede van de stengel.

De zijtakken staan in kransen rondom de stengel, die ter plaatse voorzien is van een stengelschede met zes tot twaalf tanden.

Het eerste lid van de zijtakken is veel langer dan de bijbehorende stengelschede, in tegenstelling tot de Lidrus.

De stengel heeft maximaal zes ribben.

Heermoes kan zijn groeiplaats domineren.

Heermoes is voor bepaalde planten giftig.

Grassen kunnen niet kiemen in de buurt van heermoes.