Boskruiskruid ( Senecio sylvaticus )

 

 

Boskruiskruid is een soort die van nature voorkomt in het westen en midden van Europa en inmiddels ook in Noord-Amerika, waar de soort is ingevoerd.

In onze contreien vind je de soort in de duinen en in de hogere gebieden op kalkarme zand in open bossen; verder ook op kapvlakten en in akkerranden en meer open terreinen.

 

Boskruiskruid heeft een sterke gelijkenis met Klein kruiskruid, waar het de hoofdjes betreft.

Dat komt doordat de lintbloemen heel kort en gekruld zijn, waardoor het lijkt alsof er geen lintbloemen aanwezig zijn in de hoofdjes.

De planten worden echter veel groter tot wel een meter en zijn spinnewebachtig behaard.

 

Na de kieming in het voorjaar direct na de winter vormt zich eerst een rozet van bladeren waaruit dan de stengel omhoog schiet.

Deze is tot bovenin de plant onvertakt en vertakt pas wel in de bloeiwijze, die daardoor de vorm van een tuil heeft met veel hoofdjes. Aan de stengel staan de bladeren verspreid.

Ze zijn veerdelig tot veerlobbig ingesneden en hebben een licht groene tot geelgroene kleur.

De vorm van de bladeren heeft wel wat weg van de bladvorm van Klein kruiskruid.

Stengel en bladeren zijn spinragachtig behaard, maar niet kleverig, hoewel je op de hoofdjesstelen wat klierharen kunt vinden.

Het spinrag verdwijnt trouwens in de loop van het seizoen.

 

De hoofdjes hebben een omwindsel dat uit meer rijen omwindselblaadjes bestaat.

De binnenste rij bestaat uit lange omwindselblaadjes, waardoor het omwindsel 2-3 maal zo hoog als breed is.

Dit lijkt op het omwindsel van Klein kruiskruid, maar het is kegelvormig naar boven toe en dat is afwijkend van Klein kruiskruid.

Ook afwijkend is de spits van de omwindselblaadjes die niet zwart gepunt is.

Onderaan staat een klein aantal kortere buitenomwindelblaadjes, die soms naar beneden gebogen zijn. 

 

De bloemhoofdjesbodem is vlak, wat je in een doorsnede in de lengte door het hoofdje kunt zien.

De buitenste rand van bloemen in het hoofdje bestaat uit zo'n 13 lintbloemen, maar de linten zijn maar heel kort en omgekruld en vallen daardoor nauwelijks op.

De meeste bloemen zijn gele buisbloemen, waaruit de tweelobbige stempels naar buiten steken.

Wat opvalt is dat de buisbloemen viertallig zijn en niet vijftallig wat we meestal aantreffen bij de lintbloemen van de composieten.

 

Normaal gesproken kiemen de nootjes in het vroege voorjaar en bloeit de plant in de zomer, waardoor de levenscyslus binnen een kalenderjaar voltooid wordt.

Maar in de duinen kunnen ook zaden al kiemen in de herfst.

De rozet die dan ontstaat moet de winter overleven.

Soms lukt dat binnen een dergelijke populatie en dan ontwikkelen deze planten zich al heel vroeg in het jaar en bloeien in de voorzomer, zo omstreeks mei.

Deze planten hebben als voordeel dat ze bloeien in een tijd dat er minder bladluizen en Kruiskruidboorvliegen zijn.

In het binnenland komt dit vroegbloeien minder voor, omdat de jonge kiemplanten en rozetten niet winterhard zijn.