Beuk ( Fagus sylvatica )

 

 

De beuk kan tot 46 meter hoog worden.

De stam is glad en grijs en de bast  is dun, waardoor de boom bij plotse blootstelling aan zonlicht gevoelig is voor schorsbrand.

Het blad  is veernervig, licht gegolfd en licht glanzend.

De beuk gedijt goed op vochthoudende, goed doorlatende, kalkrijke, leemhoudende bodem.

Hij verdraagt hoge waterstanden of droge zandgronden niet. 

De beukennootjes worden omsloten door een napje, dat gevormd wordt uit de vruchtbladen en de schutbladen.

In elk napje zitten twee nootjes.

Als de nootjes rijp zijn opent het napje in vier delen en vallen de beukennootjes op de grond.

De beukennootjes worden onder andere verspreid door eekhoorns, die ze als wintervoorraad gebruiken.

Beukennootjes, die tot de echte noten worden gerekend, zijn voor menselijke consumptie geschikt.

 

In België komt de beuk algemeen voor in Vlaanderen, maar is zeer zeldzaam in de polders.

In Wallonië is hij algemeen in de Ardennen, langs de Maas en in Brabant en elders vrij algemeen tot vrij zeldzaam.

In Nederland is hij algemeen op de hogere gronden op zand, leem en mergel en in de binnenduinen, maar zeldzaam tot zeer zeldzaam op de Waddeneilanden en in laagveen- en zeekleigebieden.

De beuk komt in het algemeen veel voor in Europa en westelijk Azië en is nu wereldwijd verspreid in gematigde klimaatzones.

De boom groeit goed op een zonnige of licht beschaduwde plaats, in matig rijke en vochthoudende grond en houdt van lange warme zomers.