Otter ( Lutra lutra )
Otters zijn langgerekte, slanke dieren met korte poten.
Tussen de tenen zitten zwemvliezen.
De staart is behaard en lang.
Ook heeft hij zeer gevoelige tastharen rond de snuit en op de ellebogen.
De meeste soorten hebben klauwen aan hun poten, met uitzondering van de soorten uit het geslacht Aonyx, die zeer gevoelige vingers hebben en hiermee naar prooidieren zoeken.
Otters hebben in hun vacht een dichte onderlaag van zachte haren en een bovenlaag, begroeid met lange dekharen.
De luchtbellen die hierin blijven steken vormen een isolerende laag, die de dieren warm houden in het water.
Otters zijn over het algemeen viseters, die ook kikkers, kreeftachtigen en soms ook vogels en kleine zoogdieren eten.
Ze eten voornamelijk langzamere vissoorten als paling.
Otters hebben grote hoeveelheden voedsel nodig, omdat jagen en voortbewegen in het water veel energie kost.
Sommige soorten leven in groepen, maar de meeste otters zijn solitair.
Otters zijn speelse dieren, die graag van modderoevers glijden, over elkaar heen springen en achter elkaar aan rennen of zwemmen.
Zelfs de meest solitaire soorten spelen graag met soortgenoten.
Territoria worden afgebakend met geurmarkeringen.
Meestal worden uitwerpselen achtergelaten op opvallende plaatsen langs de oever.
Sociale soorten gebruiken ook gezamenlijke latrines.
Ook zit er een paar geurklieren aan de staartwortel, waarmee ze geuren achterlaten.
Otters komen op alle continenten voor, behalve Australië en Antarctica.
Ze ontbreken tevens in het extreme noorden en in drogere streken als de Sahara.
De soort met het grootste verspreidingsgebied is de otter.
De meeste soorten leven in zoetwater, de zeeotter uit de noordelijke Grote Oceaan is aangepast aan het leven in zee.