Rode eekhoorn ( Scirius Vulgaris )

 

De eekhoorn is met zijn oorpluimpjes en grote pluimstaart onmiskenbaar.

Het is een echte bos soort maar ook in parken en tuinen duikt de soort op.

Hij heeft een lange pluimstaart , grote, zwarte ogen.

De bovendelen en staart zijn variabel van kleur, van rood over bruin tot zwart (soms enkel de staart) en soms zelfs zandkleurig of grijs, en zelden komen er ook albino’s voor.

De buikdelen zijn wit.

In de winter lange oorpluimpjes en pels grijzer op de flanken, rug en kop.

In de herfst en de winter eten eekhoorns vooral zaden van bomen: hazelnoten, beukennootjes, okkernoten, tamme kastanjes, eikels, zaadjes van dennen-, spar- en lorkenappels.

Door de vele looizuren verteren ze eikels van uitheemse eiken (Amerikaanse eik, moeraseik) nog slechter dan die van inheemse eiken (zomer- en wintereik), waardoor ze deze enkel eten bij gebrek aan beter.

In de lente schakelen eekhoorns over op voordien aangelegde voedselvoorraden, op knoppen en scheuten en later ook op bloesems van bomen, bessen, insecten en -gallen, rupsen, zwammen en af en toe een vogelei of een jonge vogel.

Vanaf juli neemt het aandeel zaden in hun dieet opnieuw toe.

De eekhoorn wordt vaak bestempeld als een beruchte nestrover, maar het aandeel van vogeleieren in zijn dieet is zo klein, dat de impact op vogelpopulaties verwaarloosbaar is.

 

 

De eekhoorn komt vooral voor in naald-, loof- en gemengde bossen.

Ook in parken en tuinen (zeker in bosrijke regio’s) duiken vaak eekhoorns op.

Eekhoorns planten zich voort van december (en bij warme winters zelfs al vanaf eind november) tot augustus, met twee voortplantingspieken: in januari en in mei-juni.

In de paartijd wordt het vrouwtje door één of meerdere mannetjes achternagezeten en kan je ze in de bomen rond de stam zien cirkelen. Het meest dominante mannetje - of het mannetje dat de achtervolging het langst aanhoudt - mag uiteindelijk paren.

In de paarperiode is het vrouwtje slechts één dag vruchtbaar.

Soms mag het dominante mannetje al een week op voorhand bij het vrouwtje slapen, maar na de paring gaan beide partners weer hun eigen weg.

Vrouwtjes paren ook soms met meerdere mannetjes.

Genetisch onderzoek toonde aan dat jongen van eenzelfde nest soms verschillende vaders kunnen hebben.

Na een draagtijd van 36 à 42 dagen worden twee tot zes jongen geboren.

Op een leeftijd van acht weken komen de jongen voor het eerst naar buiten.

Na drie maand jaagt de moeder hen weg en moeten ze een eigen woongebied gaan zoeken.

Na negen tot tien maand zijn de jongen geslachtsrijp.