Winterkoning - Troglodytes troglodytes
De winterkoning is een klein gedrongen vogeltje.
De bovenzijde is roodbruin tot kaneelkleurig van kleur met een lichte wenkbrauwstreep.
De onderzijde is bruin/wit met fijne donkere bandering.
De lichaamslengte bedraagt 9 tot 10,5 cm.
Het is een van de kleinste broedvogels in Europa.
Karakteristiek is het opgewipt staartje.
De zang is helder en luid, met vibrerende scherp trilgeluid.
De winterkoning vliegt met snelle vleugelslagen laag boven de grond van struik naar struik.
Hij eet vooral insecten, spinnen, duizendpoten en larven die van bladeren en takjes worden geplukt, dicht tegen de grond aan.
Het nestje van de winterkoning is ovaalvormig met de ingang aan de zijkant.
Aan de buitenkant is het bekleed met mos, binnenin vooral met veren en haartjes.
Het mannetje bouwt in het vroege voorjaar verschillende nesten die door het vrouwtje aan een nauwkeurige inspectie worden onderworpen.
Ze kiest er dan een uit om in te broeden.
Doorgaans maakt een mannetje zo’n zes nestjes per jaar.
Sommige slaap en speelnesten zijn makkelijk te vinden maar het eigenlijke nest is gewoonlijk goed verborgen.
Ze brengen 2 tot 3 broedsels per jaar groot.
De eieren lijken op die van de mezen en de jongen blijven 15 tot 20 dagen on het nest.
De vijf tot acht jongen worden in hoofdzaak door het vrouwtje verzorgd.
Bij koud weer zoeken ze elkaar op om dicht tegen elkaar aan te schuilen en te slapen. Meestal gaat het om minder dan tien vogels.
Bij streng winterweer sterven veel winterkoninkjes.
Ze verteren bij strenge vorst snel hun vetreserves om hun hoge lichaamstemperatuur van zo'n 40° C te behouden.
Een winterkoning kan in een koude nacht tot 10% van zijn lichaamsgewicht verliezen.
Standvogel
Zomergast
Wintergast