Humboldtpinguïn ( Spheniscus humboldti )
De Humboldtpinguïn leeft in grote kolonies langs de kusten van Peru, Chili en de Galapagos eilanden en kan een zonnige, warme dag best waarderen.
Pinguïns zijn vogels die niet vliegen.
Ze komen alleen ten zuiden van de evenaar voor, oftewel op het zuidelijk halfrond.
De Humboldtpinguïn leeft in Zuid- Amerika en vindt zijn voedsel in de koude Humboldtstroom.
Het zijn snelle zwemmers die vooral jagen op de kleine vissen die overvloedig aanwezig zijn in deze belangrijke oceaanstroming.
Pinguïns staan bekend om hun zwart-witte, gladde verenkleed.
De Humboldtpinguïn heeft ook een zwarte rug en een witte buik, net als de meeste pinguïns.
Hij heeft een zwarte band aan de bovenzijde van de borst en witte strepen die van zijn wenkbrauwen naar zijn witte hals lopen.
De poten en snavel zijn zwart.
Het enige dat niet zwart is, is een kleine rand rond de snavel.
Deze is roze of huidkleurig.
Het lichaam van een pinguïn heeft de vorm van een torpedo en dat heeft een goede reden.
Dankzij deze gestroomlijnde vorm kan de Humboldtpinguïn zich snel door het water verplaatsen.
Ook het gladde verenkleed zorgt voor een minimale weerstand.
Iedere Humboldtpinguïn heeft een uniek stippenpatroon op de buik.
Hierdoor kun je ze goed onderscheiden.
Twee keer per jaar gaat een Humboldtpinguïn in de rui.
De oude veren worden dan verdrongen door nieuwe.
Zelfs na de rui blijft het stippenpatroon hetzelfde, hij houdt dus zijn hele leven die specifieke stippen op zijn buik.
Het verenpak van de Humboldtpinguïn is helemaal waterdicht en houdt hem warm in het koude water.
Hij onderhoudt zijn veren met speciaal vet uit een klier.
Hier smeert hij zich mee in.
Tijdens de rui is de waterdichte laag van de pinguïn onderbroken en kan hij tijdelijk niet zwemmen.
In deze periodes teren ze op hun vetreserves.
Vóórdat ze in de rui gaan, eten ze daarom extra veel.
Dieren die hun eten in het zoute water vangen krijgen daardoor heel veel zout binnen dat ze ook weer kwijt moeten raken.
Net als de groene zeeschildpad heeft de Humboldtpinguïn daarom speciale zoutklieren.
Deze zitten in holtes boven de ogen.
Het zout wordt daar opgeslagen en via de neus en snavel weer afgevoerd dankzij een speciale vloeistof.
Met het drinkbare water dat na filtering in het lichaam achterblijft, is de Humboldtpinguïn erg zuinig.
Ze zweten niet en om hun andere afvalstoffen kwijt te raken, scheiden ze alleen urinezuur uit.
Ze plassen dus niet.
Humboldtpinguïns hebben, in tegenstelling tot andere vogels, zware botten.
De holle botten van vogels zorgen ervoor dat licht genoeg zijn om te vliegen.
Pinguïns kunnen niet vliegen en de zware botten helpen juist bij datgene dat hij wél goed kan: diep duiken en zwemmen.
De ‘vleugels’ van pinguïns helpen daar ook bij.
Ze worden gebruikt als een soort peddels om door het water te glijden.
Dit lijkt grappig genoeg wel op vliegen, maar dan onder water!
Om snelheid te maken onder water heeft de Humboldtpinguïn een handig trucje geleerd: tuimelen.
Met deze zwemtechniek kunnen ze snelheden behalen van 12 kilometer per uur.
Om de 30 tot 40 meter springen ze boven het water uit.
Hierdoor hebben ze minder weerstand en houden ze meer energie over.
De Humboldtpinguïn heeft zwarte poten met grote zwemvliezen tussen de tenen.
Aan die tenen zitten lange nagels waarmee ze extra grip op rotsachtige en gladde oppervlakken hebben.
De poten worden gebruikt als roer tijdens het zwemmen.
De Humboldtpinguïn kan ongeveer 15 jaar oud worden.
Hij weegt ongeveer 4,5 kilo en wordt 50 tot 60 centimeter groot.
De pinguïn soort eet vooral kleine vissen zoals sardines en ansjovis.
Ze vangen de vissen in hun snavel en slikken hem daarna in één keer door, zonder te kauwen.
De kop gaat eerst naar binnen, omdat de staart zou blijven steken.
De ruwe tong van de Humboldtpinguïn voorkomt dat de vis weg glibbert.
Een goede vetreserve is erg belangrijk voor pinguïns.
Daarom kunnen ze de gevangen en opgegeten vis snel omzetten in vet.
Het knappe is dat ze het automatische proces ook stop kunnen zetten.
Bijvoorbeeld om de opgegeten vis na een paar dagen weer op te kunnen braken voor de jongen.
Soms kunnen ze zelfs na drie dagen nog vis opbraken voor hun jong.