Grauwe gans ( Anser anser )

 

Stevige bruingrijze gans, de grootste van alle bruingrijze ganzensoorten.

Hals en kop iets lichter dan het lichaam.

In vlucht vallen de lichtgrijze voorvleugels op.

Ook de ondervleugels vormen een goed kenmerk.

Deze zijn tweekleurig: donker met een lichtgrijze voorkant.
Bij ganzen zijn de kleur van poten en snavel belangrijk: bij de grauwe gans zijn snavel en poten oranjeroze.

De snavel is stevig en wordt wel eens vergeleken met een winterpeen.

 

Grauwe ganzen leven in allerlei gebieden, maar altijd in de nabijheid van water en open gebieden.

De vogels overwinteren vooral op boerenland, meren, uiterwaarden en grote natte natuurgebieden.

Een vegetarisch menu van gras, plantenwortels, zaden, vruchten en jonge scheuten (van onder meer riet) behoren tot hun voedsel.

In de winter ook op akkers aangevuld met oogstresten van mais, aardappelen en granen.

Broedt van april tot in mei/juni.

Eén legsel per jaar met vier tot zes eieren (bij uitzondering tot 8 eieren).

Broedt graag in de nabijheid van soortgenoten in een losse kolonie.

Roofdieren worden dan sneller opgemerkt en weggejaagd.

 

Van origine is de grauwe gans een trekkende vogelsoort.

Vanaf februari verlaten de overwinterende vogels België en keren terug naar de Scandinavische broedgebieden.

Een steeds groter deel van de grauwe ganzen in Vlaanderen trekt niet of nauwelijks en is jaarrond bij ons.

Deze ganzen worden 'overzomerende' ganzen genoemd.

 

                                                              Zomergast

                      Wintergast