Broeikasspin ( Parasteatoda tepidariorum )

 

Vrouwtje 3,5 tot 7,5 mm.
Abdomen bleek-lichtbruin tot geelbruin-zwart gemarmerd met bovenop (soms onduidelijke) schuine witte strepen.
Carapax geelbruin met een dunne donkere band langs de onderrand.
Poten en palpen bleekbruin met donkere ringen.

Mannetje 3,5 tot 6,5 mm.
Nagenoeg identiek getekend en gekleurd als het vrouwtje.

Te vinden op muren en bomen, ook vaak in gebouwen.

In heel Europa algemeen voorkomend het gehele jaar door.

 

Het web van de broeikasspin heeft een bijzondere eigenschap: de kleefkracht ervan kan sterk genoeg zijn om het web aan een muur te laten hechten, maar ook zwak genoeg om een vangdraad van de grond los te laten komen wanneer er een prooi tegenaan loopt.

De spin verankert zijn web aan een muur, plafond of vergelijkbaar oppervlak met stukjes spinrag die zo veel kleefkracht hebben dat het web niet loslaat als er een prooi in vliegt.

Maar volgens onderzoekers van de Universiteit van Akron (Ohio, VS) hebben de stukjes spinrag waarmee vangdraden aan de grond gehecht zijn, een heel andere constructie met veel minder aanhechtingspunten.

Daardoor kunnen deze draden makkelijk van de grond loslaten en als een veer omhoogschieten zodra er een prooi tegenaan botst.

 

Broeikasspinnen bezitten gif dat ze via beten toedienen, waarbij ze hun kaken gebruiken om de huid van hun doelwitten te doorboren.

Hun gif wordt algemeen als van milde toxiciteit beschouwd.

Bij contact met mensen of huisdieren zoals honden en katten, kan de beet gering ongemak en lokale symptomen veroorzaken, maar is doorgaans niet medisch significant.

Kleinere wezens, zoals knaagdieren en insecten, kunnen meer uitgesproken effecten ervaren vanwege hun grootte en fysiologische verschillen.

Zowel juvenielen als volwassenen van broeikasspin kunnen gif toedienen, waardoor elke levensfase in staat is zichzelf te verdedigen of prooi te onderwerpen via vergiftiging.