Klein koolwitje ( Pieris rapae )
Het klein koolwitje is de algemeenste standvlinder in Vlaanderen, die vrijwel overal het hele jaar door gezien kan worden.
De zwarte vlek op de bovenkant van de voorvleugelpunt loopt langs de vleugelrand niet door tot beneden de zwarte vlek op het midden van de voorvleugel.
Bovendien eindigt deze vlek aan de onderkant in een rechte lijn.
De aders op de onderkant van de achtervleugel zijn niet grijsgroen bestoven.
Zowel het mannetje als het vrouwtje heeft op de voorvleugel twee vlekken; bij het vrouwtje zijn deze vlekken groter en zwarter dan bij het mannetje.
Vliegt van begin april-begin juni, half juni-begin september en half juli-half oktober in drie generaties; de tweede en derde generatie overlappen elkaar gedeeltelijk.
In zeer gunstige jaren kan zelfs een vierde generatie optreden, die van eind september tot begin november vliegt.
Om een geschikte plaats te vinden waar de eitjes worden afgezet, kan het vrouwtje vrij ver zwerven.
Zij heeft een voorkeur voor planten die groeien op beschutte, zonnige plaatsen in een vrij open vegetatie aan bosranden of in de buurt van hagen.
Het klein en groot koolwitje verschillen weinig in keuze van de soort waardplant, maar het klein koolwitje heeft een voorkeur voor kleinere planten die op meer beschaduwde plaatsen groeien.
Eitjes worden afzonderlijk afgezet, soms in zeer kleine groepjes, zowel op de boven- als de onderkant van het blad.
Soms zit het vrouwtje op de onderkant van het blad en zet een eitje met gekromd achterlijf op de bovenzijde af, maar het komt ook voor dat het eitje midden op het blad wordt afgezet.
Jonge rupsen leven solitair of in kleine groepjes en zitten meestal op de bovenkant van de bladeren, vaak in de zon.
Ze eten vooral de binnenste bladeren van koolplanten en laten daardoor een vraatspoor van ronde gaten achter.
Vanaf het derde stadium leven ze meestal in het hart van de plant.
Veel rupsen worden geparasiteerd, onder andere door de sluipwesp Apanteles glomeratus.
Rupsen van de voorjaarsgeneratie verpoppen zich soms op de waardplant, maar die van volgende generaties verlaten de waardplant en verpoppen zich op beschutte plaatsen, bijvoorbeeld tegen een gevel of een boomstam.
De rups overdekt deze plek met dun spinsel en verpopt zich daarop.
Het klein koolwitje overwintert als pop.
Volwassen vlinders drinken vrij veel nectar.
Er zijn in Nederland maar liefst 130 soorten nectarplanten bekend.
Het vaakst wordt het klein koolwitje voedselzoekend waargenomen op kool (dus ook als nectarplant), vlinderstruik, akkerdistel en grote kattenstaart.
Tijdens de paring draagt het mannetje zowel sperma als voedingsstoffen aan het vrouwtje over.
Deze voedingsstoffen worden gebruikt voor de ontwikkeling van de eitjes.
Deze extra voedingsstoffen zijn de reden dat monogame vrouwtjes ongeveer veertig eitjes per dag afzetten terwijl vrouwtjes die met verschillende partners hebben gepaard, gemiddeld vijftig eitjes afzetten die bovendien groter zijn.
Diverse biotopen, zoals ruigten, tuinen, parken, dijken, houtwallen, bloemrijke graslanden en bos- en akkerranden zijn geschikt als habitat. Wilde en gecultiveerde kruisbloemigen en reseda zijn goede waardplanten.
In het voorjaar worden de eitjes vooral op wilde plantensoorten gelegd, in de zomer veel vaker in (moes)tuinen.