Heikikker ( Rana arvalis )

 

 

De heikikker is een middelgrote kikker met een iets spitse snuit.

De kleur is erg variabel van geelbruin tot rood/groenbruin op de rug met vaak een lichte lengtestreep over de rug heen.

Niet alle heikikkers hebben deze streep.

Ook heeft hij een patroon van donkere vlekken op de flanken en een lichte buik.

Hij bezit een relatief grote graafknobbel op de achterpoot (ongeveer halve teenlengte).

In de paartijd (eind februari, tot uiterlijk begin april met een piek in kooractiviteit in maart) kleuren mannetjes licht- tot fel blauw.

Deze kleur is maar enkele dagen aanwezig en dient als signaalfunctie voor andere mannetjes.

In populaties met lage dichtheid blijven mannetjes vaalgrijs tijdens de voortplanting.

Heikikkers kunnen 8 cm groot worden.

 

De heikikker is samen met de bruine kikker de eerste kikker, die in het voorjaar aan voortplanting begint.

De paartijd van de heikikker valt vroeg en duurt maar een dag of tien.

Afhankelijk van de weersomstandigheden verschijnen de eerste dieren soms al in februari op de voortplantingsplaatsen.

De eiafzet vindt meestal plaats in de tweede helft maart of eerste helft april.

Heikikker op koude gronden, zoals de komgronden langs de grote rivieren en in het veenweidegebied, planten zich medio april voort.

Net als de bruine kikker produceert de heikikker een klomp kikkerdril die uit 600 tot 3.000 eieren bestaan; vaak in grote velden bij elkaar, in het ondiepe water van de oeverzone of op drijvende vegetatie.

 De vrouwtjes verlaten na de eiafzet weer het voortplantingswater, terwijl de mannetjes nog enkele weken kunnen blijven hangen.

Ze wachten op een nieuwe kans om een wijfje te bemachtigen.

Ook de periode waarin de larven metamorfoseren duurt kort, vanaf eind mei tot in juni (juli).

De larven komen na enkele dagen uit.

Ze verblijven in het voortplantingswater tot zij na twee tot drie maanden metamorfoseren.

Heikikkers overwinteren voornamelijk op het land.

Hier bezetten zij vanaf september/oktober hun overwinteringsverblijf.

Het voortplantingsbiotoop bestaat uit ondiepe stilstaande wateren met oevervegetatie.

Het water zelf is vaak enigszins zuur (pH 4 - 5.5) en voedselarm.

 

De heikikker heeft een zeer duidelijke voorkeur voor de landschapstypen heide, hoogveen, laagveen en halfnatuurlijk grasland.

 De heikikker is duidelijk een cultuurvliedende soort die nauwelijks wordt aangetroffen in te intensief gebruikt agrarisch landschap, rond infrastructuur en bebouwing.

De heikikker blijkt, in vergelijking tot bijvoorbeeld de bruine kikker, een vennensoort bij uitstek.

Daarnaast komt de soort voor in kleine geïsoleerde wateren en in sloten (in laagveen, klei-op-veen en komkleigebieden).

 Heikikkers overwinteren op vorstvrije plaatsen op het land van eind oktober tot begin maart.

In tegenstelling tot de bruine kikker overwintert de heikikker nagenoeg niet in het water.

 

Voedsel: met name kevers, spinnen, vlinders en insectenlarven; larven eten net als alle andere kikker- en paddenlarven zowel dierlijk als plantaardig voedsel.